Overeenstemmend teken (4.5.2)

Het tweede, derde en vierder inbreukcriterium zijn van toepassing bij een identiek of een “overeenstemmend” teken. “Overeenstemmen” is dus een “conditio sine qua non” wanneer de merkhouder wil kunnen optreden. De Engelse, Franse en Duitse versie van de richtlijn spreken hier over respectievelijk “similarity”, “similitude” en “Ähnlichkeit”. Maar wanneer is er sprake van een “overeenstemmend teken”?

Totaalindruk.

In het arrest Puma v Sabel van 1997 gaf het Hof aan (onder 23) dat de beoordeling van de visuele, auditieve of begripsmatige gelijkenis dient te “berusten op de totaalindruk die door de merken wordt opgeroepen, daarbij onder meer rekening houdend met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen”. Daarbij overwoog het Hof dat die totaalindruk en het vage herinneringsbeeld ervan bij de gemiddelde consument vooral wordt bepaald door het merk dat als een geheel waar waargenomen zonder dat op de verschillende details ervan wordt gelet.

Lees hier het arrest HvJ EG 11 november 1997, zaak C-251/95 (Puma/Sabel)

Relevante consument en omstandigheden.

In het Lloyd-arrest van 1999 gaf het Hof aan dat ook hier de “gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken soort producten” is. Het Hof voegde daar nog aan toe dat er rekening mee gehouden dient te worden “dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft, verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken”, reden waarom het herinneringsbeeld centraal staat, en “dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naar gelang van de soort waren of diensten waarom het gaat”. Het is vervolgens aan de feitenrechter om aan de hand van deze richtlijnen “de mate van visuele, auditieve en begripsmatige gelijkenis” te bepalen en ook het “aan deze verschillende elementen te hechten belang, in aanmerking genomen de aard van de betrokken waren of diensten en de omstandigheden waaronder zij in het economisch verkeer worden gebracht”.

Lees hier het arrest HvJ EG 22 juni 1999, zaak C-342/97, Lloyd/Klijssen; Lloyd/Loint’s.