IE-woordenboek » Unieverdrag van Parijs

Het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van industriële rechten kent zeer veel aangesloten landen (ongeveer 170). Het is sinds 1883 enkele malen herzien. De laatste gewijzigde tekst is die van Stockholm 1967, die in 1970 in werking is getreden. Het verdrag kent zowel volkenrechtelijke als materieelrechtelijke voorschriften. In het laatste geval is er sprake van ofwel rechtstreekse werking ofwel bevatten een verplichting tot regelgeving voor de Unielanden. Het verdrag geeft het een ruime omschrijving van ‘industrieel recht’ (inclusief bijv. handelsnamen, dienstmerken en gebruiksmodellen, maar exclusief kwekersrecht). De belangrijkste materieelrechtelijke elementen van het verdrag zijn het assimilatiebeginsel, de unieprioriteit en de tentoonstellingsprioriteit. Daarnaast voorziet het Unieverdrag van Parijs ook in een aantal organisatorische zaken, zoals het instellen van een nationale dienst voor industriële eigendomsrechten (art. 12) als centrale bewaarplaats, archief en informatiebron. In Nederland is dat het BBIE. Voorts verschaft het Unieverdrag de bevoegdheid tot het sluiten van bijzondere verdragen op het gebied van industriële eigendomsrechten (art. 19) zoals: de Overeenkomst van madrid inzake internationale inschrijving van merken (1891); de Warenclassificatie-overeenkomst van nice voor merken (1957); de Overeenkomst van ’s-gravenhage inzake internationaal depot van tekeningen of modellen van nijverheid (1925), en de Overeenkomst van locarno tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen of modellen van nijverheid (1968).